Sterven van de moeder van Augustinus

Aurelius Augustinus beschrijft het sterven van zijn moeder in zijn 'Belijdenissen'

Wat ik daarop antwoordde, weet ik niet genoeg meer. Binnen vijf dagen nauwelijks of niet veel meer legde zij zich neer, aangegrepen door koortsen. En terwijl zij ziek was, viel op zekere dag in zwijm en verloor langzaam het bewustzijn. Wij schoten toe en spoedig kwam zij weer bij zinnen; en zij zag ons aan toen wij om haar stonden, mij en mijn broeder, en zij zei ons als iemand die vraagt: 'Waar was ik?' Vervolgens ons die van droefenis waren terneergeslagen, aanziende: 'Gij zult hier uw moeder bijzetten.' Ik zweeg en bedwong mijn tranen. Doch mijn broeder zei iets waardoor hij te kennen gaf dat hij wenste dat zij niet in de vreemde, maar als het ware gelukkiger in het vaderland zou sterven. Bij het horen daarvan keek zij hem met angstig gezicht en terechtwijzend aan dat hij zoiets dacht en mij aanziende, zei zij: 'Zie wat hij zegt.' En dadelijk daarna tot ons beiden: 'Legt dit lichaam waar gij wilt; laat de zorg ervoor u niet bekommeren. Dit alleen vraag ik u dat gij mij gedenkt voor het altaar van de Heer, waar gij ook zult zijn.'

Toen zij dat zo goed zij kon had verklaard, zweeg zij en zij werd afgemat door de verergerde ziekte. Doch ik dacht aan uw gaven, o onzichtbare God! die Gij zendt tot de harten van Uw gelovigen en waaruit heerlijke vruchten te voorschijn komen. Ik verheugde mij en bracht U dank. Ik wist welke zorg zij zich steeds had gemaakt over haar graf.

Dat zij zich had uitgekozen en bereid had naast het lichaam van haar man. Immers, omdat zij zeer eendrachtig hadden geleefd, wilde zij (zomin is de geest van de mensen bevattelijk voor het goddelijke) nog dat bij haar geluk voegen dat het nog door de mensen zou worden vermeld, hoe na een lange zeereis het haar vergund was dat de lichamen van beide echtgenoten onder een stuk aarde mochten rusten. Wanneer echter deze ijdelheid door de volte van Uw goedheid ophield haar hart in te nemen, wist ik niet en in verwondering was ik verblijd dat het mij zo was klaar geworden, alhoewel toch reeds in dat gesprek bij het venster waar zij zei: 'Wat doe ik hier?', niet bleek dat zij in het vaderland wilde sterven. Naderhand hoorde ik ook dat, toen wij reeds in Ostia waren, zij aan enige vrienden in moederlijk vertrouwen aan haar verachting van het leven en over het goede van de dood had gesproken, waar ik niet bij was. Zij stonden verbaasd over de kracht van die vrouw welke Gij haar had gegeven; en zij vroegen haar of zij niet bang was haar lichaam zo ver van haar vaderstad achter te laten. 'Niets,' zei zij, 'is ver van God. En het is ook niet te vrezen dat Hij op het einde der eeuwen niet zou weten waar Hij mij zal opwekken.' Op de negende dag van haar ziekte, in het zesenvijftigste jaar van haar leeftijd, toen ik in mijn drieëndertigste was, werd deze godvruchtige en vrome ziel van het lichaam verlost.


Terug naar Mijn visie op de ziel

Angst basis van hanengedrag
Hanengedrag onder management is geen zeldzaamheid. Denk aan de deelnemers in een MT die de...»

De weldoener en de herberg
Er was eens een weldoener die zoveel mogelijk goed wilde doen voor de mensen. Hij begon na...»